Is nepnieuws een probleem?
Nepnieuws is het bewust verspreiden van misleidende informatie. Dit is een probleem van alle tijden. Maar het is verergerd door de komst van het internet. Iedereen kan daardoor nu zelf informatie verspreiden, en dus ook foutieve. De algoritmen van sociale media kunnen er bovendien voor zorgen dat mensen terecht komen in ‘filter bubbles’ waardoor ze op zijn minst eenzijdige, waar wellicht ook foute, informatie tot zich nemen.
De invloed van het internet op traditionele media creëert ook omstandigheden waarin desinformatie kan gedijen. Zo ligt het tempo van de nieuwscycli nu veel hoger, waardoor er minder tijd is om informatie te checken. De concurrentie om aandacht en advertentiegeld is heviger, waardoor de amusementswaarde van nieuws meer gewicht krijgt en het informatieve gehalte juist minder. De omvang van pulpnieuws op Facebook is inmiddels beduidend groter dan dat van gerespecteerde bronnen uit de traditionele media. En traditionele uitgevers beschikken door die verscherpte concurrentie over beduidend minder middelen om de nieuwsvoorziening op een kwalitatief hoogwaardig peil te houden. Deze ontwikkelingen in het medialandschap doen zich al geruime tijd voor (ten minste sinds de eeuwwisseling) en het lijkt erop dat dit zich nog even doorzet. Er is dus reden tot zorg over nepnieuws.
Positief is wel dat uit onderzoek blijkt dat de jeugd nog steeds uit diverse bronnen informatie put, dus nog niet vast zit in een filter bubble en dat de invloed van nepnieuws op verkiezingen tot dusver beperkt is.
Wat moet de overheid doen?
Direct ingrijpen van de overheid op nepnieuws past niet in een liberale samenleving. Het is namelijk niet aan de overheid om zich uit te spreken over wat waar is. De pers controleert de macht en niet andersom, en wat waar is, behoort niet door de overheid te worden bepaald. De lijst die de taskforce EU against disinformation heeft opgesteld past daar niet bij en de EU zou hier zo snel mogelijk mee moeten stoppen.
Iets anders ligt dit voor instellingen die verder van de overheid af staan, zoals bijvoorbeeld bibliotheken. Ook zij zouden echter niet de rol moeten krijgen om vast te stellen wat de waarheid is, maar zouden wellicht wel een rol kunnen spelen in het verhelderen waar de informatie vandaan komt. Hierdoor kunnen burgers beter hun eigen oordeel vormen.
Investeren in mediawijsheid (in het bijzonder op scholen) is ook verstandig. Hierbij kan geleerd worden van wat effectief is gebleken, bijvoorbeeld lessen waarin de deelnemers zelf proberen nepnieuws te verspreiden en daarmee ervaren hoe dat werkt.
En is ook alle reden om de nieuwe oligopolisten Facebook en Google kritisch te volgen. Wij liberalen grijpen liever niet in op de markt, maar dat kan anders zijn als die is verstoord door een machtsconcentratie bij een aantal partijen. Dit is nu het geval bij de internetgiganten Facebook en Google. Zij beheersen op dit moment vrijwel de gehele online advertentiemarkt en wereldwijd ongeveer een vijfde van het totale advertentiebudget. Veel regelgeving geldt nu nog alleen voor de traditionele media, terwijl het voor de hand ligt de aandacht nu vooral op de internetgiganten te richten.
Iets anders om in de gaten te houden is de ontwikkeling van de filterbubbels. Als die ontwikkeling zich doorzet roept dit vragen op over de inrichting van onze samenleving. Is het dan bijvoorbeeld nog wel verstandig dat we scholen hebben ingericht naar levensbeschouwing?
Wat kunnen wij burgers doen?
De belangrijkste rol in het bestrijden van nepnieuws ligt
bij ons, burgers. Wij allen moeten ons beschouwen als fact checkers en alle
informatie die we tot ons nemen kritisch beschouwen, zeker als we die
informatie zelf ook weer verspreiden. Artikel 7 van de Grondwet met het
censuurgebod geldt niet alleen voor professioneel journalisten, maar voor
iedereen. De bijbehorende verantwoordelijkheid komt ons ook allen toe.